Valkerij, de unieke jachtvorm waar de band tussen mens en roofvogel centraal staat, wordt al meer dan 3000 jaar, volgens sommige bronnen zelfs 4000 jaar, beoefend. Valkerij is de kunst om met een afgerichte roofvogel te jagen en wild te vangen in zijn natuurlijk leefgebied. De oorsprong vond men vermoedelijk bij de Aziatische steppevolkeren. Via de Perzen, de Arabieren en de Franken ten tijde van de kruistochten en de zijderoute kwam deze kennis ook naar onze streken.

Valkerij deed zijn intrede in Europa in de 4e eeuw n.Chr.. De vroegste sporen van Valkerij in onze streken vindt men terug bij de Saal-Franken, die, in de IV eeuw van onze tijdrekening, onze streken binnenvielen en rond 422 de “Salische Wet”, een algemene verordening voor hun stambroeders, opstelden.

Reeds in de 10de en 11de eeuw vormde de valkerij voor onze streken een belangrijke bron van inkomsten. Het centrum bij uitstek was Arendonk, nabij Turnhout. Het hoogtepunt situeert zich tijdens het Bourgondisch tijdperk. Maria van Bourgondië en Margareta van Oostenrijk waren fervente aanhangers. Valkerij was ook nauw verbonden met de aristocratie en kende door toedoen van de Franse Revolutie en de maatschappelijke gevolgen een inzinking.

In de tweede helft van de 20e eeuw nam de interesse terug toe, samen met de groeiende heropflakkering van de belangstelling voor de natuur. Men startte met kweekprogramma’s voor de slechtvalken, wat al snel resulteerde in het gegeven dat men de roofvogels ook in gevangenschap kan kweken. Hierdoor kwam er een renaissance voor de valkerij op gang die ook in België en Vlaanderen – de historische bakermat van de valkerij – het draagvlak vergrootte.